Achtergrond en geschiedenis van de Stichting Fonds voor Pluimveebelangen
De huidige Stichting Fonds voor Pluimveebelangen is voortgekomen uit een fusie van de Stichting Fonds voor Pluimveebelangen (oude statuut) en de Stichting Fonds Belangen Pluimveegezondheidszorg.
Stichting Fonds voor Pluimveebelangen (oud):
In 1906 kocht jhr. ir. L.F. Teixeira de Mattos, telg van een Portugese familie die aan de Herengracht in Amsterdam een gerenommeerd bankiershuis had, een heuvelachtig stuk heide bij Beekbergen om er een buitenverblijf met een koetsierswoning en andere dienstwoningen te bouwen. Van 1908 tot 1920 woonde de familie op het landgoed dat de naam Spelderholt had gekregen.
Op 21 maart 1921 heeft de familie Teixera de Mattos de grond en de opstallen aan de Staat der Nederlanden geschonken onder de voorwaarde dat op het landgoed één of meer instellingen in het belang van bos-, land- of tuinbouw zouden worden gevestigd.
Het rijk besloot het Proefstation voor de Pluimveeteelt in Birkhoven bij Amersfoort te verplaatsen naar het Spelderholt. De nieuwe naam werd Rijksproeffokstation voor de Pluimveeteelt “Het Spelderholt”. Het beheer van het proefstation werd in handen gegeven van de Nederlandse Pluimveefokkers Federatie (NPF) en die stelde een commissie van beheer in, waarin jhr. Teixeira de Mattos als permanent lid was benoemd. Hij is één keer bij een vergadering geweest en daarna is hij nooit meer op het Spelderholt gezien.
Het proefstation organiseerde de eerste jaren vooral legwedstrijden en verspreidde goed fokmateriaal. Later (1927) kwam het accent meer te liggen op onderzoek. In 1927 is de naam van het proefstation gewijzigd in Rijksinstituut voor Pluimveeteelt.
De NPF had continu problemen om de begroting van het proefstation sluitend te krijgen. Daardoor is in 1933 besloten ook de exploitatie over te hevelen naar het rijk, waarbij de medewerkers in rijksdienst kwamen. Voor het beheer werd een College van Advies ingesteld.
Geheel los van het instituut is op 12 juni 1936 door de directeur-generaal Landbouw van het ministerie van Handel, Nijverheid en Scheepvaart de Stichting Fonds voor Pluimveebelangen opgericht. De Stichting had als doel het bevorderen van de pluimveehouderij en de afzet van pluimveeproducten. Het College van Advies van het Rijksinstituut voor Pluimveeteelt kreeg ook het beheer van de stichting in handen.
Als vermogen van de Stichting stelde genoemd ministerie 2 miljoen gulden beschikbaar. Dat was in die tijd een enorm vermogen, dat in koopkracht overeen komt met 18,5 miljoen euro in 2010. Het geld was afkomstig uit exportheffingen op uitgangsmateriaal en broedeieren en dus opgebracht door de reproductiesector.
Als een van de eerste besluiten besloot het bestuur om voor 13.000 gulden een deel van het landgoed Het Spelderholt van het rijk te kopen.
Over de besteding van het geld ontstond grote ruzie met het ministerie van Financiën omdat die meende dat het om overheidsgeld ging, terwijl het stichtingsbestuur vond dat de overheid er niets mee had te maken.
Besloten werd 50% van de jaarlijks renteopbrengsten (ongeveer 54.000 gulden) te besteden aan onderzoek en voorlichting, 10% voor het kweken en in stand houden van goede stammen van bedrijfsrassen, 10% voor afzetbevordering, 25% voor kwaliteitscontrole van eieren en 5% voor exploitatieverliezen van fokbedrijven.
Zaken die in de eerste jaren gefinancierd zijn, zijn het onderzoek naar Salmonella pullorum en de pluimveevoorlichting bij NCB en LLTB. Ook had de stichting zelf twee landbouwingenieurs in dienst voor het geven van voorlichting.
Bijzonder is ook dat de stichting geld beschikbaar stelde aan C.S.Th van Gink voor het vervaardigen van een grote serie aquarellen van Nederlandse hoenderrassen. Die aquarellen zijn nog steeds in het bezit van de stichting en zijn in bruikleen gegeven aan het Nederlands Pluimveemuseum in Barneveld.
Na de Tweede Wereldoorlog heeft de overheid het pluimveeonderzoek verschillende keren gereorganiseerd. Dat leidde er o.a. toe dat in 1958 het bestaande Rijksinstituut voor Pluimveeteelt werd vervangen door de Stichting Instituut voor de Pluimveeteelt en daarbij onder de Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek (NRLO) werd gepositioneerd. In 1960 is dat gevolgd door de vorming van twee afdelingen te weten de Afdeling Productie en de Afdeling Verwerking. Daarvoor was nieuwbouw nodig. Die kostte 2,5 miljoen gulden, waarvan de stichting Fonds voor Pluimveebelangen één miljoen heeft opgebracht. Het vermogen werd daarmee gehalveerd.
In 1989 volgde opnieuw een reorganisatie waarbij het Centrum voor Onderzoek en Voorlichting voor de Pluimveehouderij (COVP) werd gevormd. Het bestuur van het COVP vormde ook het bestuur van de Stichting Fonds voor Pluimveebelangen.
In 1992 is het pluimveepraktijkonderzoek gereorganiseerd. Regionale onderzoekcentra in Marum, Delden en Maarheeze werden gesloten en het praktijkonderzoek werd gecentraliseerd op het Spelderholt. Toen is besloten dat het bestuur van de Stichting Fonds voor Pluimveebelangen zou bestaan uit vier leden voorgedragen door het COVP en drie leden voorgedragen door het pluimveepraktijkonderzoek. De begroting van de stichting moest jaarlijks worden goedgekeurd door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV).
In de jaren daarna heeft de stichting een heel bescheiden subsidiebeleid gevoerd, waarbij studiereizen, drukkosten van proefschriften, jubilea en het Pluimveemuseum zijn gesubsidieerd.
Omdat in verband met de milieuproblematiek (ammoniakemissie) het pluimvee uiterlijk 1 januari 2004 van het Spelderholt moest verdwijnen, is het praktijkonderzoek in de loop van 2003 verhuisd naar Lelystad en heeft het bestuur van de Stichting Fonds voor Pluimveebelangen besloten de grond en opstallen te verkopen. Om tot een aantrekkelijke kavel te komen is in 2003 op het Spelderholt een kavelruil tot stand gekomen met de Staat der Nederlanden. De stichting heeft daarbij bijna € 500.000 moeten bij betalen. Daarna is het totale bezit op het Spelderholt verkocht aan het paardenbedrijf Riant in Beekbergen. De verkoop heeft € 3.240.000 opgebracht.
In oktober 2004 is besloten tot een fusie van de stichting met de Stichting Fonds Belangen Pluimveegezondheidszorg, waarbij de Stichting Fonds voor Pluimveebelangen de verkrijgende stichting was.
Stichting Fonds Belangen Pluimveegezondheidszorg
In de naoorlogse jaren had elke provincie zijn eigen gezondheidsdienst voor dieren. Dat werkte veel versnippering in de hand.
Het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) heeft in de zestiger jaren besloten een specifieke Gezondheidsdienst voor Pluimvee te vormen, waardoor deskundigheid op het gebied van pluimveegezondheid gebundeld kon worden. Daarvoor is een pand in Doorn aangekocht en werd een overeenkomst gesloten dat bij eventuele beëindiging van de Gezondheidsdienst voor Pluimvee het resterende vermogen terug zou vallen aan het PPE. Omdat de toenmalige voorzitter van het PPE, de heer H.H. Garrelds, ook de eerste voorzitter werd van de Gezondheidsdienst voor Pluimvee, werd die overeenkomst namens het PPE en namens de Gezondheidsdienst voor Pluimvee getekend door één persoon. Die overeenkomst wordt de Garrelds-Garrelds overeenkomst genoemd.
In de latere jaren zijn er binnen de gezondheidsdiensten veel fusies geweest. Dat resulteerde eerst tot gezondheidsdiensten in Noord Nederland (Drachten), Oost Nederland (Deventer), West- en Midden Nederland (Gouda) en Zuid Nederland (Boxtel). In 1992 is besloten om de Gezondheidsdienst voor Pluimvee onder te brengen in de Gezondheidsdienst voor West- en Midden Nederland, waarbij de locatie Doorn werd gehandhaafd. Enkele jaren daarna is besloten alle locaties af te stoten en de Gezondheidsdienst te concentreren in Deventer.
Door het opgaan van de Gezondheidsdienst voor Pluimvee in de Gezondheidsdienst voor West- en Midden Nederland kwam het vermogen van de Gezond-heidsdienst voor Pluimvee op basis van de Garrelds-Garrelds overeenkomst weer ter beschikking van het PPE. Het PPE-bestuur heeft toen besloten om de statuten van de Stichting Gezondheidsdienst voor Pluimvee te wijzigen in Stichting Fonds Belangen Pluimveegezondheidszorg. Het bestuur van de nieuwe stichting werd gevormd door drie bestuursleden van het PPE, de voorzitter van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) en de voorzitter van de centrale adviescommissie pluimvee van de GD (CAP). Met de GD is toen afgesproken dat de stichting jaarlijks 50% van het rendement tot een totaal bedrag van 2,5 miljoen gulden beschikbaar zou stellen voor het sociaal plan dat de GD had opgesteld voor de fusie van de Gezondheidsdienst voor Pluimvee met de GD.
In 2000 heeft de stichting het pand in Doorn voor 4,2 miljoen gulden verkocht aan een projectontwikkelaar en heeft toen de verplichte bijdrage aan het sociaal plan van de GD in één keer betaald.
Sinds 1996 heeft de stichting Fonds Belangen Pluimveegezondheidszorg subsidies verstrekt voor onderzoek naar campylobacter ( 550.000 gulden) en diverse veterinaire problemen (leukose 160.000 gulden), gewrichtsamyloïdose, dyschondroplasie bij kalkoenen, ornithobacterium rhinotracheale (or), Micoplasma gallisepticum (Mg) en verschillende onderzoeken naar aviaire influenza (AI). In totaal is ruim € 1 miljoen aan subsidies uitgegeven.
In oktober 2004 is besloten de stichting op te heffen en het vermogen met de nog lopende subsidieverplichtingen over te dragen aan de Stichting Fonds voor Pluimveebelangen.
Stichting Fonds voor Pluimveebelangen (nieuw)
Ten gevolge van de fusie tussen de Stichting Fonds voor Pluimveebelangen (oud) met de Stichting Fonds Belangen Pluimveegezondheidszorg zijn de statuten van de Stichting Fonds voor Pluimveebelangen in oktober 2004 gewijzigd.
Met die statutenwijziging is een einde gekomen aan de finale zeggenschap die de minister van LNV had over alles wat het stichtingsbestuur besloot en is bepaald dat in het vervolg het bestuur wordt gevormd door de leden van het dagelijks bestuur van het PPE, aangevuld met een vertegenwoordiger van Wageningen UR.
Met het samenbrengen van beide stichtingen ontstond een stichting met een vermogen van circa € 5 miljoen.
In het hoofdstuk projecten is een overzicht opgenomen van de projecten die sinds 2005 door het Fonds zijn gefinancierd.
Op 12 juni 2016 bestond het Fonds 80 jaar